Onderwijskwaliteit in Nederland 2023-2024: Deel 1

man in black and white polo shirt beside writing board

Steekproefonderzoeken 2023-2024: resultaten en oorzaken

In 2023 is de onderwijsinspectie begonnen met steekproefsgewijze kwaliteitsonderzoeken om een breder beeld te krijgen van de onderwijskwaliteit. Uit een eerste steekproef van ruim 200 scholen in het primair en voortgezet onderwijs bleek dat circa 20% van de onderzochte scholen het oordeel “Onvoldoende” kreeg

In het voortgezet onderwijs (vo) zijn in 2023-2024 86 afdelingen bezocht; daarvan werd 22% als onvoldoende beoordeeld. Deze uitkomsten zijn zorgelijk en suggereren dat op te veel plaatsen de basiskwaliteit niet op orde is. Veel scholen kregen ook specifieke verbeteropdrachten: zo moest de helft van de bezochte scholen gericht aan de slag om de kwaliteit te verbeteren​

Oorzaken: Inspectierapporten wijzen op terugkerende oorzaken van tekortschietende kwaliteit. Vaak is het pedagogisch-didactisch handelen onvoldoende ontwikkeld, wat direct invloed heeft op leerresultaten. Daarnaast kampen veel zwakkere scholen met een instabiele organisatie: hoge werkdruk, lerarentekorten en frequent wisselende schoolleiding zijn factoren die de onderwijskwaliteit ondermijnen. Als de schoolleiding vaak wisselt en er geen sterke kwaliteitscultuur is, slagen scholen er niet in om planmatig te verbeteren. Inspecteurs constateren dat vooral de standaarden rondom kwaliteitszorg het vaakst onvoldoende zijn. Dit betekent dat zulke scholen te weinig zicht hebben op hun eigen prestaties en geen effectieve cyclus hebben om het onderwijs te bewaken en te verbeteren. De impact hiervan is groot: leerlingen op deze scholen lopen het risico basisvaardigheden (taal, rekenen, burgerschap) niet voldoende te beheersen, waardoor hun verdere schoolloopbaan en kansen in de maatschappij onder druk staan. De inspectie stelt dat de onderlinge verschillen tussen scholen te groot zijn – waar vergelijkbare leerlingen op de ene school wél het beoogde niveau halen, lukt dat op een andere school niet. Dit vergroot kansenongelijkheid en betekent dat de keuze van een school een grote invloed heeft op wat leerlingen leren​

Inzichten uit rapporten: De inspectie pleit ervoor dat zwakke scholen leren van succesvolle scholen. Er zijn immers ook veel scholen waar het wél lukt om vrijwel alle leerlingen de gestelde niveaus te laten halen, vaak dankzij sterke lerarenteams, goede didactiek en een doordachte kwaliteitszorg. Positief is dat scholen na ingrijpen meestal verbeteren – veruit de meeste scholen krijgen de kwaliteit na een herstelopdracht weer op orde​

De bevindingen onderstrepen dat gerichte interventies effect hebben, maar ook dat structurele verbeteringen nodig zijn om de kwaliteit op peil te houden. De inspecteur-generaal benadrukt dat goed onderwijs een gedeelde verantwoordelijkheid is van overheid, besturen én scholen zelf​

Er is meer preventief toezicht en ondersteuning nodig om te voorkomen dat problemen zo ver oplopen.

Kwaliteitszorg in het Voortgezet Onderwijs: problemen en aanpak

Omvang van het probleem: In het voortgezet onderwijs valt de kwaliteitszorg als knelpunt op. De inspectie constateert dat ongeveer één op de vier vo-scholen onvoldoende scoort op kwaliteitszorg – in twee jaar tijd kreeg circa 30% van de onderzochte schoolbesturen het oordeel onvoldoende voor hun interne kwaliteitszorg. Ook op schoolniveau zijn de bijbehorende standaarden vaak niet op orde. Dit verklaart deels waarom relatief veel vo-scholen (ruim 20%) een negatief eindoordeel kregen in de recente steekproef. Een gebrekkige kwaliteitszorg betekent dat scholen onvoldoende systematisch meten, evalueren en bijsturen. Waarom gebeurt dit? Structurele problemen liggen hieraan ten grondslag:

  • Lerarentekort en werkdruk: Het lerarentekort is in het vo acuut en beïnvloedt direct de kwaliteitszorg. Schoolleiders geven aan dat bij ~30% van de scholen met tekorten onderwijstijd verloren gaat en bij 1 op de 5 scholen onderwijsontwikkeling in de knel komt. Scholen met grote tekorten zijn bij de steekproefonderzoeken dan ook vaker als onvoldoende beoordeeld. Door gebrek aan personeel schuiven professionaliseringsactiviteiten en onderwijsinnovaties naar de achtergrond. Leraren hebben minder tijd voor gezamenlijke lesontwikkeling of data-analyse van leerresultaten. Dit ondermijnt een cyclische verbetercultuur.
  • Leiderschapswisselingen: In rapporten van zeer zwakke scholen noteren inspecteurs vaak dat er veel wisselingen in de schoolleiding zijn geweest. Zo’n instabiele leiding bemoeilijkt de continuïteit van beleid en kwaliteitszorg. Het formuleren en vasthouden van een gedeelde onderwijsvisie en verbeterdoelen schiet erbij in. Zonder stabiel leiderschap krijgen initiatieven om de onderwijskwaliteit te borgen weinig kans.
  • Ontbreken van professionele cultuur: Een professionele kwaliteitscultuur waarin leraren samen de verantwoordelijkheid voor kwaliteit dragen, ontbreekt op sommige scholen. Kennisdeling en borging van verbeteringen zijn niet structureel ingebed. Dit betekent dat successen van individuele docenten niet schoolbreed worden doorgevoerd. Tevens zien inspecteurs dat visievorming, teamontwikkeling en planmatige evaluatie op zwakkere scholen achterblijven. Deze factoren samen maken dat kwaliteitszorgsystemen niet effectief functioneren.

Een ander terugkerend probleem in het vo is de schoolexaminering. In de recente steekproef bleek bij 32% van de onderzochte afdelingen de kwaliteit van de schoolexamens onvoldoende. Inspecteurs stuitten op aanzienlijke tekortkomingen in zowel de uitvoering van schoolexamens als de borging daarvan. Bijvoorbeeld: toetsen die niet goed aansluiten op de eindtermen, onregelmatigheden in beoordeling, of een examencommissie die haar controlerende rol niet goed oppakt. Dit is zorgwekkend, omdat zwakke examinering afbreuk doet aan de geldigheid van diploma’s en de voorbereiding op het centrale eindexamen. De inspectie benadrukt dat besturen en scholen regie moeten voeren op de examenkwaliteit en dat jaarlijks een grondige reflectie door de examencommissie verplicht moet plaatsvinden. Het ontbreken van zo’n aanpak op 1 op de 3 scholen wijst op een structureel aandachtspunt in de kwaliteitszorg van het vo.

Aanpak en verbeterprogramma’s: Zowel de overheid als de scholen zelf onderkennen deze problemen en hebben initiatieven gelanceerd om de kwaliteit te verhogen:

  • De inspectie doet een aantal gerichte aanbevelingen. Ze adviseert scholen en besturen om de kwaliteitszorg te versterken door heldere doelen te stellen, systematisch te evalueren en de examenkwaliteit integraal onderdeel te maken van hun kwaliteitszorgsysteem. Daarnaast moeten scholen cyclisch en doelgericht werken aan extra ondersteuning voor leerlingen en nagaan of gestelde doelen behaald worden. Besturen dienen een gedragen visie op goed onderwijs te formuleren en die te vertalen in concrete ambities. Deze aanbevelingen zijn bedoeld om kwaliteitszorg van “papier” om te zetten in praktijk.
  • Verbetertrajecten en beleid: Het ministerie van OCW heeft het Masterplan Basisvaardigheden gelanceerd (2023) om basisscholen en vo-scholen te ondersteunen bij het verbeteren van taal, rekenen en digitale vaardigheden. Scholen met grote achterstanden of een inspectieoordeel ‘onvoldoende’ krijgen extra subsidie en begeleiding om hun onderwijs op orde te brengen. Ook is er meer aandacht voor begeleiding van nieuwe schoolleiders en het verlagen van werkdruk, bijvoorbeeld via taakbeleid en inzet van ondersteunend personeel, zodat leraren en directies ruimte krijgen voor kwaliteitszorg.
  • In de sector zelf zijn netwerken opgezet om goede voorbeelden te delen. De VO-raad en samenwerkingsverbanden werken aan kennisdeling rondom thema’s als toetsing en kwaliteitscultuur. Zo kunnen scholen die goed presteren op basisvaardigheden of examinering hun werkwijzen delen met scholen die het lastig hebben. Deze peer learning moet helpen om succesvolle aanpakken breder toe te passen – iets wat nu nog te weinig gebeurt.
  • Toezicht en handhaving: De inspectie heeft haar toezicht aangescherpt. Vanaf 2023 worden niet alleen risico-gedreven onderzoeken gedaan, maar ook random steekproeven die zwakke scholen aan het licht brengen die eerder onder de radar bleven​. Bij hardnekkige problemen kan de inspectie herstelopdrachten geven of uiteindelijk sancties inzetten. Dit snellere en gerichtere ingrijpen (zoals beoogd in het coalitieakkoord) moet scholen aanzetten om tijdig verbeteringen door te voeren.

Kortom, ongeveer een kwart van de vo-scholen kampt met onvoldoende kwaliteitszorg. De oorzaken zijn structureel van aard – lerarentekort, wisselend leiderschap en een zwakke verbetercultuur – en manifesteren zich ook in concrete problemen zoals gebrekkige examinering. Door gerichte maatregelen op niveau van scholen (professionalisering, gedeelde visie, betere toetsing) én van beleid (extra middelen, nieuwe toezichtvormen) wordt getracht deze trend te keren. De eerste resultaten zijn bemoedigend waar scholen de adviezen ter harte nemen; het blijft echter een uitdaging om op stelselniveau alle scholen op het gewenste niveau van kwaliteitszorg te krijgen.

Toegang tot Passend Onderwijs en extra ondersteuning

Problemen met toegang: Tien jaar na invoering van de Wet Passend Onderwijs (2014) blijken veel leerlingen nog altijd moeilijk toegang te krijgen tot onderwijs dat past bij hun behoeften. Het fenomeen thuiszitters – leerlingen die geen passend onderwijsplek hebben en thuiszitten – is een hardnekkig probleem. Officiële cijfers laten voor schooljaar 2022-2023 ongeveer 13.700 thuiszitters zien (leerlingen zonder enige vorm van onderwijs). Dit betreft de door leerplicht geregistreerde gevallen. In werkelijkheid ligt het aantal hoger: wanneer ook kinderen meetellen die met instemming tijdelijk thuiszitten of een deel van de week onderwijs volgen, wordt geschat dat rond de 70.000 kinderen onvoldoende onderwijs ontvangen. Deze alarmerende cijfers (genoemd door Oudervereniging Balans en bevestigd in media) tonen dat het recht op onderwijs voor een aanzienlijke groep leerlingen niet wordt waargemaakt. Daarnaast zijn er vele leerlingen die wél een school hebben, maar niet de nodige extra ondersteuning krijgen en daardoor feitelijk niet tot leren komen. Denk aan kinderen met gedragsproblemen, leerstoornissen of een handicap waarvoor scholen geen adequate arrangementen weten te bieden.

Knelpunten bij samenwerkingsverbanden en besturen: De problemen rond passend onderwijs hangen samen met structurele knelpunten in de organisatie en financiering hiervan:

  • Samenwerkingsverbanden (swv) en middelen: Elk regioverband heeft budget om extra ondersteuning te organiseren, maar de aanwending daarvan is niet overal effectief. Zo hadden sommige swv’s grote financiële reserves opgebouwd, terwijl scholen hulp tekortkwamen. De minister heeft daarom bekostiging aangepast: samenwerkingsverbanden met hoge reserves worden gekort om het geld weer ten goede te laten komen aan ondersteuning. Dit leidde tot kritiek omdat ook zuinig beheerde swv’s geraakt werden. De verschillen tussen swv’s zijn groot: in beleid, criteria en cultuur. Uit onderzoek van de inspectie blijkt dat onduidelijk is of deze beleidsverschillen leiden tot betere resultaten voor leerlingen. Sommige regio’s slagen erin meer kinderen binnenboord te houden, andere kennen meer thuiszitters. Het gebrek aan een eenduidige landelijke norm voor basisondersteuning betekent dat de ondersteuning die een kind krijgt sterk afhangt van de woonplaats. Dit werd als onrechtvaardig ervaren.
  • Verantwoordelijkheden en bureaucratie: Een veelgehoorde klacht is dat schoolbesturen en swv’s naar elkaar wijzen in complexe gevallen. Ouders raken verstrikt in bureaucratie: ze moeten bij het swv aankloppen voor extra hulp of een toelaatbaarheidsverklaring (voor speciaal onderwijs), maar tegelijkertijd moet een reguliere school bereid zijn het kind aan te nemen. Als een school aangeeft het niet aan te kunnen en het swv geen alternatieve plek vindt, valt het kind tussen wal en schip. De regie en aansprakelijkheid zijn versnipperd. De inspectie heeft erop gewezen dat samenwerkingsverbanden meer transparant moeten zijn en proactief oplossingen moeten zoeken, in plaats van zich te beperken tot administratieve toewijzing van ondersteuningsbudget.
  • Capaciteit en expertise: In sommige regio’s groeien de wachtlijsten in het speciaal onderwijs. Dit komt doordat reguliere scholen onvoldoende tegemoet kunnen komen aan zware ondersteuningsbehoeften, waardoor meer leerlingen naar het (voortgezet) speciaal onderwijs (vso) uitwijken. Het speciaal onderwijs kampt op zijn beurt met personeelsgebrek en zit vol, wat leidt tot wachttijden en noodoplossingen (zoals tijdelijke onderwijs-zorgarrangementen). Leraren in het reguliere onderwijs geven aan onvoldoende toegerust te zijn voor de diversiteit in de klas – training in omgang met bijvoorbeeld autisme of gedragsstoornissen schiet tekort. Samenwerkingsverbanden verschillen in hoe ze scholen hierbij ondersteunen. Knelpunten zijn o.a. kennisdeling (scholen leren niet genoeg van elkaars aanpak), preventie (te laat ingrijpen waardoor problemen escaleren) en dossiervorming (tijdrovende procedures voordat hulp wordt toegekend).

Noodzakelijke en geplande verbeteringen: De overheid heeft de afgelopen jaren een verbeteraanpak Passend Onderwijs 2021-2027 opgesteld om deze problemen aan te pakken. Hierin en in Kamerbrieven worden diverse maatregelen en doelen geformuleerd:

  • Een belangrijk doel is het terugdringen van het aantal thuiszitters. Er is uitgesproken dat geen enkel kind langer dan drie maanden zonder onderwijs mag zitten. Om dit te bereiken, lopen er experimenten zoals de Onderwijszorgarrangementen (gestart in 2023) waarin onderwijs en jeugdzorg samenwerken om maatwerk te bieden. Dit geeft scholen en swv’s tijdelijk meer ruimte om af te wijken van standaarden (bijvoorbeeld minder uren klassikaal onderwijs combineren met zorg), zodat leerlingen die nu uitvallen toch bediend worden. De eerste resultaten hiervan moeten de komende jaren duidelijk worden.
  • Aanpassing wet- en regelgeving: De minister werkt aan een nieuwe wet op inclusiever onderwijs, waarbij de verwachting is dat de verantwoordelijkheid van scholen om álle leerlingen een plek te bieden wordt versterkt. In de derde voortgangsrapportage (najaar 2023) is te lezen dat er wetstrajecten lopen om landelijk heldere basiskwaliteit van ondersteuning vast te leggen en om de verdeling van middelen eerlijker te maken. Ook is er aandacht voor het wegnemen van administratieve drempels, zodat scholen sneller ondersteuning kunnen bieden zonder eindeloze aanvraagprocedures. Er wordt gekeken naar een betere positionering van ouders en leerlingen in het proces (bijv. door een onafhankelijke ondersteuningsadviseur of versterking van de positie van de onderwijsconsulenten).
  • Verbetercultuur in samenwerkingsverbanden: De inspectie houdt sinds enkele jaren ook toezicht op de swv’s zelf. Er zijn inmiddels kwaliteitsoordelen gegeven en zwakke swv’s krijgen opdrachten tot verbetering. Het Rijk stimuleert dat swv’s met elkaar good practices delen en dat zwakkere verbanden begeleiding krijgen. Ook moeten swv’s hun ondersteuningsplan meer richten op concrete resultaten voor leerlingen en daarover publiek verantwoording afleggen. Dit verhoogt de druk om reserves te investeren in ondersteuning en om innovaties (zoals schooloverstijgende specialistische teams) door te voeren.
  • Extra middelen en faciliteiten: Hoewel op termijn bezuinigingen zijn aangekondigd (wat controversieel is, gezien de urgentie van het probleem), zijn er tegelijkertijd incidentele investeringen gedaan. Zo is er geld vrijgemaakt voor het opleiden van extra ondersteuningscoördinatoren en orthopedagogen die scholen kunnen helpen. Ook worden leraren bijgeschoold in differentiatie en omgaan met verschillen in de klas. De gedachte is dat als de kennis en kunde op reguliere scholen groeit, minder kinderen hoeven uit te wijken naar dure aparte trajecten.

Samengevat is er nog een lange weg te gaan naar volledig passend onderwijs. Duizenden leerlingen ervaren nu knelpunten in toegang of ondersteuning. De oorzaken liggen zowel in systeemfouten (financiering, verantwoordelijkheidsverdeling) als in capaciteitsproblemen. Er lopen echter diverse initiatieven – van wettelijke wijzigingen tot praktijkexperimenten – om stap voor stap een inclusiever onderwijssysteem te realiseren waarin ieder kind een passende plek krijgt. Een belangrijke aanbeveling van onderwijsexperts is om niet te wachten op perfect beleid, maar nu al per regio concrete afspraken te maken tussen scholen, swv’s, zorg en gemeenten om geen kind te laten vallen. Kleine successen (bijvoorbeeld een regionale doorbraak waarmee tientallen thuiszitters weer naar school konden) moeten breed navolging krijgen.

Hoger Onderwijs: basiskwaliteit, maatschappelijke aansluiting en accreditatie

Basiskwaliteit in het hoger onderwijs: Universiteiten en hogescholen vallen onder een accreditatiestelsel dat borgt dat opleidingen ten minste aan een minimale kwaliteit voldoen. Over de basiskwaliteit maakt de inspectie in 2023 geen alarmerende meldingen; over het algemeen voldoet het accreditatiestelsel en daarmee de kwaliteitszorg in het hoger onderwijs. Opleidingen worden periodiek beoordeeld door visitatiepanels en de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De inspectie concludeerde in maart 2024 dat deze werkwijze in grote lijnen betrouwbaar, onafhankelijk en deskundig is. Vrijwel alle bekostigde opleidingen hebben dan ook geldige accreditaties, wat impliceert dat de basiskwaliteit op orde is. Desondanks zijn er aandachtspunten: zo waarschuwt de inspectie dat de definitie van “basiskwaliteit” in het stelsel niet altijd aansluit bij wat de maatschappij verwacht van hoger onderwijs. Er kunnen opleidingen zijn die weliswaar formeel voldoen aan kwaliteitseisen, maar waarvan critici vinden dat ze onvoldoende actueel of relevant zijn. Het stelsel is vooral ingericht op minimumnormen (zoals voldoende eindniveau, vakbekwaam docentkorps, toetsing geregeld), terwijl onderwerpen als duurzaamheid, digitalisering of brede vaardigheden minder nadruk krijgen tenzij instellingen ze zelf toevoegen.

Aansluiting op maatschappelijke ontwikkelingen: De snelle veranderingen in de maatschappij zetten het hoger onderwijs onder druk om mee te bewegen. Er zijn zorgpunten over de aansluiting van opleidingen op de arbeidsmarkt en samenleving. Onderwijsexperts signaleren dat nieuwe competenties nodig zijn – denk aan digitale vaardigheden, interdisciplinair werken en kennis van actuele vraagstukken (klimaat, globalisering). De inspectie merkt op dat hogescholen en universiteiten hier werk van maken, maar dat het beter kan. Een voorbeeld is de discussie rond internationalisering: Nederlandse instellingen hebben veel Engelstalige programma’s en trekken internationale studenten aan. Dit heeft voordelen, maar leidt ook tot zorgen of de Nederlandse taal en toegankelijkheid voor Nederlandse studenten wel voldoende geborgd zijn. In 2023 is het wetsvoorstel Internationalisering in Balans ingediend om bij te sturen – zo komt er meer ruimte om de instroom te reguleren en wordt bevorderd dat iedere student in elk geval een deel van de opleiding in het Nederlands kan volgen. Een ander aandachtspunt is de sociale veiligheid en prestatiedruk in het hoger onderwijs. Uit onderzoek bleek dat ruim 40% van de studenten hoge druk ervaart, en meldingen van grensoverschrijdend gedrag nemen toe. Instellingen werken aan integrale plannen voor sociale veiligheid (zoals vertrouwenspersonen, gedragscodes), wat de inspectie toejuicht maar ze hamert erop dit blijvend te verankeren.

Ook de doorstroomkansen binnen het stelsel krijgen aandacht vanuit maatschappelijk perspectief. Hoewel formeel mbo’ers kunnen doorstromen naar hbo en hbo’ers naar wo, blijkt in de praktijk bijna 25% van de wo-masteropleidingen niet toegankelijk voor hbo-afgestudeerden. Dit soort kwesties (ook wel de “harde knip” tussen onderwijsroutes) roepen de vraag op of het hoger onderwijs voldoende open en flexibel is. De Onderwijsraad en andere experts pleiten voor meer leergangen op maat en leven-lang-leren trajecten, zodat het stelsel beter aansluit bij diverse loopbanen en ontwikkelingen als omscholing.

Financiering van accreditaties: Een specifiek punt van zorg is het huidige model waarbij hogescholen en universiteiten zélf de beoordeling (visitaties) bekostigen. Dit kan een ongewenste prikkel geven. De inspectie constateert dat instellingen nu betalen voor hun accreditatiebeoordeling, wat het risico meebrengt op minder kritische of te positieve beoordelingen. Met andere woorden: als een opleiding een extern bureau en panel inhuurt, bestaat de indruk dat men soms “te vriendelijk” is omdat de instelling de opdrachtgever is. Hoewel er geen aanwijzingen zijn van grootschalig misbruik, acht de inspectie deze financieringssystematiek voor verbetering vatbaar. Er wordt gekeken of in de toekomst een onafhankelijk fonds of andere constructie de kosten kan dragen, zodat de objectiviteit gewaarborgd blijft.

Daarnaast zijn de kosten van accreditatie een punt van aandacht. Zeker voor kleinere opleidingen of nieuwe initiatieven kan het financieren van een visitatie zwaar wegen. De NVAO hanteert tarieven – voor een toets nieuwe opleiding bijvoorbeeld €22.500 – en vergelijkbare bedragen worden door evaluatiebureaus gevraagd bij reguliere heraccreditaties. Sommige instellingen klagen dat deze lasten hoog zijn, temeer daar zij vaak extra documentatie aanleveren en groepen panelleden moeten faciliteren. De inspectie bevestigt dat visitaties noodzakelijk zijn maar spoort aan tot lastenverlichting: opleidingen moeten niet méér papierwerk doen dan vereist en mogelijkheden als kleinere panelgroepen moeten benut worden om kosten te drukken.

Conclusie hoger onderwijs: Over het algemeen is de basiskwaliteit in het hoger onderwijs gewaarborgd door het accreditatiestelsel – er zijn geen indicaties van brede kwaliteitsproblemen bij hogescholen of universiteiten. Tegelijk zijn er zorgpunten over de wendbaarheid en aansluiting op nieuwe eisen. Instellingen worden aangemoedigd hun onderwijsinhoud periodiek tegen het licht te houden en bijvoorbeeld docenten tijd en ruimte te geven voor professionalisering en curriculumvernieuwing. De inspectie beveelt aan dat wo-instellingen nog actiever werken aan waarderen van goed onderwijs (naast onderzoek) en dat hogescholen hun rol in regionale ontwikkeling blijven versterken. Voor de overheid ligt er een taak om duidelijk te maken wat zij van het ho verwacht in maatschappelijke discussies – bijvoorbeeld door de functie van het ho in het nastreven van kansengelijkheid en brede vorming te verduidelijken. Ten aanzien van accreditaties is de trend dat men toewerkt naar een vernieuwd stelsel (instellingsaccreditatie in de toekomst) waarin externe evaluatie én vertrouwen hand in hand gaan. Het groeiende besef dat de financiering daarvan anders moet worden ingericht, is een signaal dat in 2023-2024 nadrukkelijk is afgegeven.

Basisonderwijs, Voortgezet Onderwijs en MBO: regionale verschillen, examinering en onderzoek

Kwaliteitsverschillen tussen scholen en regio’s: Een belangrijke trend in 2023-2024 is de bevestiging dat de kwaliteitsverschillen tussen scholen onderling groot zijn, soms groter dan verschillen tussen regio’s. Onder vergelijkbare omstandigheden (zelfde type leerlingen, zelfde buurt) kunnen scholen uiteenlopende opbrengsten behalen. De inspectie gaf al eerder het voorbeeld van twee buurtscholen waar het ene kind na groep 8 naar het vmbo gaat en het andere naar de havo, ondanks gelijke mogelijkheden. Dit illustreert dat de kwaliteit van de school die een leerling bezoekt een enorme invloed heeft op diens niveau en kansen – zelfs binnen één regio kunnen scholen sterk verschillen. Deze situatie doet zich voor in alle sectoren: van een gymnasium in de stad tot een dorpsbasisschool op het platteland. Recent onderzoek bevestigt dit beeld: sommige basisscholen slagen erin bijna alle leerlingen het beoogde lees- en rekenniveau te laten halen, terwijl bij andere scholen minder dan de helft dit redt. In het vo zijn er afdelingen waar vrijwel elke leerling slaagt, tegenover afdelingen waar het slagingspercentage structureel lager ligt. In het mbo zien we dat de instroomkansen (op bijvoorbeeld niveau 4) en het risico op uitval verschillen per instelling en regio.

Wat regio’s betreft, zijn er patronen maar ook uitzonderingen. In grote steden (Randstad) is de druk op scholen vaak hoog door lerarentekorten en een hogere concentratie van leerlingen met bijkomende ondersteuningsbehoeften, wat de kwaliteit kan beïnvloeden. Tegelijkertijd hebben stedelijke gebieden soms meer innovatie en extra financiering. Krimpregio’s (bijv. delen van Noord-Nederland of Zeeland) kampen met het sluiten van voorzieningen en moeilijker vervulbare vacatures, wat ook impact op kwaliteit kan hebben. Toch is het beeld niet zwart-wit: binnen elke provincie zijn er excellent presterende scholen én scholen die moeite hebben. De inspectie waarschuwt dat niemand zich rijk moet rekenen: zowel op het platteland als in de stad komen zeer goede én zeer zwakke scholen voor. Belangrijk is daarom dat regio’s met achterblijvende prestaties nader worden onderzocht. In 2023-2024 is veel aandacht uitgegaan naar scholen in kwetsbare wijken (met onderwijsachterstanden) en de manier waarop regionaal samenwerking kan helpen om kwaliteit te verbeteren (bijv. via de G5-gemeenten die extra programma’s kregen voor taal en rekenen). Hoewel het dus lastig is om bepaalde regio’s eenduidig als “beter” of “slechter” aan te duiden, wordt duidelijk dat gebiedsgerichte aanpak nodig is. Bijvoorbeeld: in een regio met veel onbevoegde leraren of uitval kan een taskforce lerarentekort worden ingezet; in regio’s waar leerlingen weinig keuzemogelijkheden hebben qua scholen moet extra ondersteuning naar de enige aanwezige school om te voorkomen dat die kinderen achterop raken.

Schoolexaminering in het VO blijft een probleem: Zoals eerder genoemd, voldeed in de laatste onderzoeken 32% van de vo-scholen niet aan de eisen voor schoolexaminering. Dit hoge percentage is opvallend en zorgwekkend, aangezien examinering een kerntaak is in het voortgezet onderwijs. De problemen zitten met name in de uitvoering en kwaliteitsborging van schoolexamens. Concreet betekent dit dat op bijna een derde van de scholen bijvoorbeeld toetsopgaven van onvoldoende niveau waren, cijferbepaling niet volgens de regels verliep, er onregelmatigheden plaatsvonden of dat de examencommissies hun controlerende rol niet goed uitvoerden. De inspectie heeft hier de afgelopen jaren herhaaldelijk op gewezen, onder meer naar aanleiding van incidenten (zoals onregelmatigheden bij examenfraude en het eerder bekende debacle in Maastricht in 2018). Ondanks aangescherpte aandacht blijft de verbetering achter.

Waarom is dit zo moeilijk? Vaak komt het omdat scholen de focus vooral op het centraal examen leggen en minder op het eigen schoolexamen, terwijl dat laatste juist de helft van het eindcijfer bepaalt. Ook vergt goede examinering een strakke organisatie en deskundigheid bij docenten en management. Niet alle scholen hebben een examencommissie die sterk genoeg is om elk jaar het proces te evalueren en bij te sturen. Daarnaast is er druk op cijfers (bijvoorbeeld om leerlingen te laten slagen), wat kan leiden tot een cultuur van “soepel beoordelen” zonder externe tegenhanger. De inspectie constateerde dat zowel op school- als bestuursniveau sturend optreden ontbreekt: bestuur en directie moeten duidelijke kaders stellen voor kwaliteit van toetsen, training bieden aan docenten in toetsconstructie en regelmatig audits uitvoeren op het examendossier. Waar dit niet gebeurt, verslapt de aandacht en ontstaan fouten.

Gevolgen en aanpak: De onmiddellijke consequentie voor de betrokken scholen is dat ze van de inspectie een herstelopdracht krijgen; ze moeten binnen een bepaalde tijd de examenprocedures op orde brengen, anders riskeren ze sancties (in het uiterste geval kan de bevoegdheid tot examen afnemen worden ingetrokken). Landelijk is er op beleidsniveau ingezet op regelgeving en ondersteuning: zo zijn de examenprogramma’s (PTA’s) geëvalueerd en op onderdelen verbeterd sinds 2019. Er is ook een kennisnetwerk schoolexaminering opgezet via de VO-raad, waar scholen expertise kunnen uitwisselen. Toch blijkt 2023 dat dit nog niet genoeg is. De minister heeft aangegeven te willen komen met heldere en doelmatige regelgeving voor schoolexamens – bijvoorbeeld door eisen te stellen aan de examencommissie of standaardindicatoren voor schoolexamenkwaliteit. Tevens wordt bezien of de inspectie gerichtere controles tijdens de examenperiode kan uitvoeren bij risicoscholen. Het feit dat bijna een derde niet voldoet, geeft urgentie aan dit dossier. Aanbeveling blijft dat scholen de kwaliteit van het schoolexamen integreren in hun kwaliteitszorgsysteem en er continu aandacht aan besteden, niet pas aan het einde van het jaar.

Steekproefonderzoek naar onderwijskwaliteit in het MBO (2024): In 2024 start de inspectie met een speciaal steekproefonderzoek in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) om inzicht te krijgen in de kwaliteit van mbo-instellingen. Eerder werd toezicht in het mbo vooral uitgeoefend via vierjaarlijkse instellingsonderzoeken en thema-inspecties, maar net als in po en vo wil men nu ook aselecte kwaliteitsonderzoeken doen. Volgens de Inspectie is besloten om in 2024 bij een willekeurige selectie van bekostigde mbo-instellingen kwaliteitsonderzoeken uit te voeren. Aanvankelijk was het plan deze te koppelen aan de reguliere vierjaarlijkse onderzoekscyclus, maar omdat men het aantal reguliere onderzoeken heeft teruggeschroefd (bij gebrek aan risico’s), gaat men de steekproeven los uitvoeren.

Opzet: De steekproef is aselect getrokken over alle mbo-instellingen (ROC’s, AOC’s en vakinstellingen). Instellingen die in 2024 sowieso al een vierjaarlijks onderzoek hadden, kunnen gecombineerd bezoek krijgen, maar voor andere is het onverwacht. De betreffende scholen krijgen circa 8 weken van tevoren bericht dat de inspectie langskomt. Het onderzoek zelf zal vergelijkbaar zijn met dat in vo: inspecteurs kijken ter plekke naar leskwaliteit, examinering, studentenzorg, kwaliteitszorg van het bestuur, en ook naar wettelijke deugdelijkheidseisen. In het mbo zal extra gelet worden op de beroepspraktijkvorming (stages), omdat dat een cruciaal onderdeel is van mbo-opleidingen. Men wil zekerstellen dat stages van voldoende kwaliteit zijn en goed worden georganiseerd – iets waar in het verleden verschillen tussen scholen zijn geconstateerd. De resultaten van deze steekproeven zullen input leveren voor De Staat van het Onderwijs 2025 en het gesprek over mbo-kwaliteit op stelselniveau.

Verwachte uitkomsten en aandachtspunten: Gezien de indicatoren uit andere bronnen verwacht de inspectie dat ook in het mbo kwaliteitsverschillen zichtbaar worden. Momenteel ziet men bijvoorbeeld uiteenlopende cijfers per instelling in studenttevredenheid, voortijdig schoolverlaten en arbeidsmarktperspectief. Het steekproefonderzoek kan bevestigen welke mbo-scholen hierin uitblinken en welke achterblijven. Waarschijnlijk komt naar voren dat net als in vo een deel van de instellingen worstelt met basisvaardigheden van studenten – veel mbo’ers halen de referentieniveaus taal en rekenen niet, wat deels al bekend is. Ook is de verwachting dat de kwaliteitszorg van mbo-besturen tegen het licht wordt gehouden, mede omdat bij inspecties in andere sectoren het bestuursniveau soms tekortschiet. Mogelijk zal een percentage mbo-instellingen (hopelijk klein) eveneens een oordeel “onvoldoende” krijgen op bepaalde standaarden, wat dan aanleiding geeft tot verbeteropdrachten. Het positieve van een steekproef is dat niet alleen bekende probleemgevallen, maar ook onverwachte zwakke broeders of juist verborgen parels ontdekt kunnen worden. Dat helpt de sector als geheel te leren.

De inspectie heeft in november 2023 in haar nieuwsbrief naar mbo-instellingen aangegeven deze verandering als kans te zien om gerichter toezicht te houden “waar dat het meest nodig is”. Instellingen die al goed presteren, zullen minder vaak bezoek krijgen, zodat capaciteit vrijkomt om in beeld te brengen waar knelpunten zitten. Men verwacht zo nodig gerichte thema’s te kunnen adresseren; stel dat uit de steekproef blijkt dat examinering of stagebegeleiding op meerdere plaatsen onvoldoende is, dan kan dat leiden tot sectorbrede verbeteracties in het mbo.

Al met al markeert 2023-2024 een periode van intensiever en gerichter kwaliteitsonderzoek in alle onderwijssectoren: van primair tot hoger onderwijs. Dit levert een genuanceerd beeld op: enerzijds aanzienlijke zorgen (veel scholen onder de maat, ongelijkheid, personeelstekort), anderzijds ook goede voorbeelden en een scala aan beleidsinitiatieven om het tij te keren.

Trends

Belangrijkste trends: Uit de analyse over 2023-2024 komen een paar overkoepelende trends sterk naar voren. Ten eerste staat de kwaliteit van basisvaardigheden onder druk in vrijwel alle sectoren. Te veel leerlingen verlaten de school zonder het niveau in taal, rekenen of burgerschap dat ze nodig hebben. Dit hangt samen met de tweede trend: een schrijnend tekort aan leraren en hoge werkdruk, wat de continuïteit en kwaliteit van onderwijs aantast. Ten derde zien we een groeiende ongelijkheid: de verschillen tussen scholen (en daarmee tussen leerlingen) zijn groot, en kansengelijkheid komt in het gedrang als niet elke leerling de ondersteuning en kwaliteit krijgt die hij/zij verdient. In het passend onderwijs vertaalt dit zich naar kinderen die buiten de boot vallen, en in het hoger onderwijs naar verschillen in doorstroom en aansluiting.

Bronnen: Deze analyse is gebaseerd op recente publicaties van de Inspectie van het Onderwijs (waaronder De Staat van het Onderwijs 2024 en sectorrapporten), Kamerbrieven en beleidsdocumenten van OCW, alsmede commentaren van onderwijsorganisaties en experts. Hieronder zijn de belangrijkste geraadpleegde bronnen met specifieke bevindingen vermeld.